Net als velen is hij religieus opgevoed, maar heeft hij zijn geloof verloren, maar hij blijft verrassend genereus in zijn benadering van godsdienst. Hij begint zijn boek met de verschillende soorten interacties tussen religie en wetenschap in kaart te brengen, van de "battle-field positie" die stelt dat geloof en wetenschap niet compatibel zijn, over de 'nothing in common' positie, die ze naast elkaar plaatst - het ene voor begrip, het andere voor zingeving - tot de 'togetherness' positie, die ervan uitgaat dat beide ook kunnen samenwerken.
Het boeiendste stuk van zijn boek is de lange tocht doorheen de geschiedenis van het ontstaan van het formeel geloof tot vandaag, met alle gekende spelers, van de Griekse filosofen, de christelijke kerkvaders als Augustinus, de moslimdenker Averroës, de opkomst van het humanisme, de grote ontdekkers Galilei, Kepler, Copernicus, over Francis Bacon en Darwin tot de hedendaagse tijd.
Loobuyck is wetenschapper en docent, en dat blijkt uit zijn boek: hij houdt zich op de vlakte, is open over zijn eigen atheïsme, maar neemt voor de rest geen standpunt in. Dit geeft ruimte aan de lezer om zelf een oordeel te vormen, wat in deze tijden een welkome verademing is. Hij is geen strijder voor het grote gelijk, maar een deskundige die de mogelijke opties voorlegt.
Ik ben zelf nogal een groot adept van de 'vier ruiters van de apocalyps': Dawkins, Hitchens, Dennett en Harris. Wetenschap is geen geloof, maar een methode. Die methode houdt in dat theorieën kunnen worden getoetst aan evidentie en als die wordt tegengesproken, moet de theorie worden herzien. Wetenschap is fundamenteel open voor kritiek. Het geloof staat voor het omgekeerde: het primaat van het 'boek' en de enig mogelijke interpretatie door de 'Kerk'. Geloof is fundamenteel afkerig van kritiek. De basis van elk geloof zit al fout. Als deel van onze realiteit moet godsdienst zich ook kunnen onderwerpen aan wetenschappelijke analyse. De waarheid en fictie van de Bijbel en Koran moet kunnen worden onderzocht en blootgelegd op wetenschappelijke manier, zoals bv Bart Ehrman en vele anderen het Oude en Nieuwe Testament hebben gefileerd. Zaken zijn slechts waar als je die ook kan bewijzen en herhalen. Zeggen dat sommige zaken 'bovennatuurlijk' zijn en dus niet onderworpen aan de wetten van de natuur is onzin. Als je daar van uit gaat, kan je werkelijk alles verzinnen. En geloven. Denk maar aan de Mormonen, Scientology en andere Moon-sekten. Er is dan geen reden waarom zij minder geloofwaardig zouden zijn dan de meer gevestigde godsdiensten. Of zoals Dawkins het graag zegt: in jouw ogen is elk geloof in een andere god ook niet meer dan goedgelovige fantasie.
Wetenschappers die elkaar geen gelijk geven, zouden met rationele argumenten en feiten elkaar moeten kunnen overtuigen. Bij gelovigen wordt die discussie al meteen emotioneel en vijandig, omdat er geen rationele argumenten en feiten te vinden zijn.
Het is duidelijk dat religie in de samenleving een belangrijke rol heeft gespeeld voor een reeks aspecten van het menselijk bestaan die redelijk fundamenteel lijken: begrijpen wie we zijn en hoe alles ontstaan is, moreel besef hebben en ernaar handelen, deel uitmaken van een gemeenschap, troost vinden, controle krijgen over onze omgeving, en transcendente ervaring. Godsdienst probeert op elk van die domeinen een rol te spelen, maar voor elk van die domeinen loopt ze achter, als een verouderd mechanisme om met de realiteit om te gaan. De samenleving verandert, de mens verandert. Voor elk van deze punten zijn andere vakgebieden of benaderingen een stuk doeltreffender om voor veel mensen een echt verschil te maken. Er is geen domein waarin religie een aparte rol zou kunnen hebben die niet beter kan worden uitgevoerd door seculiere specialisatie.
Dat we mensen die geloven moeten respecteren, zonder enige twijfel. Maar dat wil niet zeggen dat we het geloof als instelling niet mogen ontbloten en zeggen dat de keizer geen kleren draagt.
Ook al is mijn opinie duidelijk scherper dan Loobuyck, is dit boek toch een aanrader voor iedereen die in het onderwerp is geïnteresseerd, al was het maar voor het vele historisch materiaal dat wordt aangehaald, zoals het feit dat het tot 1835 heeft geduurd voor de werken van Galilei en Copernicus van de Index werden gehaald, zo'n 200 jaar later.
Een kleine discussie terzijde: Wanneer werd god uit de wetenschap geweerd?
"Zowel Boyle als Newton verdedigde het idee van een almachtige God die ook nu nog kan tussenkomen. Zij kozen de kant van de 'voluntaristische' theologie, in die zin dat God de materiele wereld kan blijven sturen zoals hij dat wil. (...) Maar Newton sloot niet uit dat God nog direct kan ingrijpen in de werkelijkheid. Dat was trouwens ook nodig in het newtoniaanse systeem om de planeten in hun baan te houden. Newton doet dus iets wat vandaag erg ongewoon zou zijn: hij gebruikte het ingrijpen van God in de natuur als onderdeel van de wetenschappelijke beschrijving van hoe de werkelijkheid functioneert. Het verband tussen een voluntaristische theologie en een mechanisch wereldbeeld hielp ook om de experimentele methode te legitimeren. Niet door van aan een schrijversdesk aan filosofie te doen, maar door te experimenteren kon men Gods wil te weten komen. Als de natuur de vrije wil van God reflecteert, is het empirische onderzoek de beste manier om die te ontdekken.De Duitse wiskundige, natuurwetenschapper en filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716) was een van de belangrijkste tegenstemmen in dit debat. Leibniz denkt niet dat God nog kan tussenkomen en kosmische reparaties moet uitvoeren aan zijn schepping. Gods vrijheid ligt besloten in het feit dat hij van alle mogelijke werelden gekozen heeft voor "de beste van alle mogelijke werelden". Volgens Newton geeft een wereldbeeld waarin God afwezig is en niet meer kan tussenkomen in de werkelijkheid aanleiding tot een atheistisch wereldbeeld. Voor Leibniz is het andersom. In zijn correspondentie over deze kwestie schrijft hij dat een God die moet tussenkomen te veel lijkt op een gebrekkige ambachtsman "die zijn uurwerk nog van tijd tot tijd moet opwinden". Dit idee van een onvolmaakte God zou de religie kunnen ondermijnen. Hoewel Leibniz zelf nog ruimte probeert te maken voor de vrije wil, is zijn wereldbeeld voor het overige deterministisch ingevuld: de dingen die gebeuren, gebeuren noodzakelijk en met medeweten van God.Het determinisme van Leibniz werkte in de achttiende eeuw door bij Diderot, d'Holbach, Condorcet en de La Mettrie. Anders dan bij Leibniz kreeg het determinisme bij hen een atheistisch-naturalistische invulling. (p. 134,135)
Over dit onderwerp was de minnares van Voltaire, de wiskundige Emilie du Châtelet (1706-1749), een heel belangrijk figuur. Ze vertaalde Newtons werken naar het Frans. Ze was iemand die tegelijk kritisch was over sommige aspecten van het werk van Newton en Leibniz, en voor verschillende van de door haar voorgestelde verbeteringen bleek ze nadien gelijk te hebben (bvb dat vuur geen gewicht had, of dat de energie gelijk is aan de massa maal het kwadraat van zijn snelheid of (e=mv2), een kleine voorloper van Einsteins gekende formule).
"The fourth objection, and one particularly identified with Newton and his adherents, concerned the dissipation or conservation of force (energy) the universe. This issue had occasioned the argument between Leibniz an Newton, and it was with Newton's followers that she argued explicitly. She could not accept the metaphysical connotations of his hypothesis in the last query of the Opticks, that, given the loss of force in the universe because of the infinite numbers of impacts "our System will sometimes need be corrected by its Author". In Newton's world, the Creator had to replenish the force periodically and in perpetuity. From Du Chatelet's perspective, accepting this image of the Supreme Being and his "continual miracles" undermined any claim to certain knowledge of the workings of nature's laws. As she had argued in chapter II, there could be no '"science" in a universe subject to unpredictable intervention by a deity, however benevolent and reasonable. In contrast, in Leibniz's world of forces vives, there was no need for God to intervene, for the German philosopher believed that this force was conserved in the universe. In fact, Du Chatelet explained to Maupertuis, "all things being equal," the conservation of force "would be more worthy of the eternal géomètre". (Judith P. Zinsser : In Emilie du Châtelet, Daring Genius of the Enlightenment, 2006. p. 189)
Of nog
"On the one hand, such a God negated her image of his necessary perfection, and, on the other, it raised the chimera of unpredictability. No law, not even Newton's, would be fixed if always subject to "the will of God." Thus, there could be no certain knowledge, no science, of the workings of the universe"(p.177)
Of, om het anders te zeggen: je kan in wetenschappen niet een hele wiskundige en fysische redenering opbouwen over de banen van de planeten in ons zonnestelsel om tussenin een zinnetje te hebben dat zegt dat God af en toe tussenkomt om de planeten terug op hun juiste baan te brengen. In haar ogen moet God uit de wiskunde en moeten betere wiskunde en begrip van de astronomie dat gat opvullen. Vandaag zouden veel wetenschappers nogal opkijken mocht in een artikel staan dat God plots tussenkomt om het experiment te laten lukken.
Andere aan te raden boeken over wetenschap en religie
- Amir Alexander - Infinitesimal - How A Dangerous Mathematical Theory Changed The World (Oneworld, 2015)
- Stephen Greenblatt - The Swerve (Norton, 2012)
- Carl Sagan - The Demon-Haunted World: Science as a Candle in the Dark (Ballantine Books,1997)
- Richard Dawkins - The God Delusion (Mariner, 2006)
- Sam Harris - The End Of Faith (Simon & Schuster, 2006)
- Daniel Dennett - Breaking the Spell (2006)
- Christopher Hitchens - God is not Great: The Case Against Religion, (Atlantic Books, 2007)
No comments:
Post a Comment