Winnaar van de Man Booker Prize 2008. Dat is een goede referentie. Daar staan namen bij als Coetzee, Gordimer, Ondaatje, McEwan, Banville, Golding, Murdoch, Rushdie, ... voorwaar goed gezelschap (dat er enkele miskleunen tussenzitten, moet je er maar bij nemen, Anita Brookner bijvoorbeeld). Vergeleken met deze illustere voorgangers, schiet Adiga toch wel iets te kort. Het is meer van het niveau van een Yann Martell's "Life Of Pi", literair gesproken dan, of Ben Okri's "The Famished Road". "The White Tiger" heeft dezelfde originaliteit van vertelperspectief als "Life Of Pi", and dezelfde ontluisterende maatschappelijke diepgang als "The Famished Road".
De ik-figuur van het boek heeft zijn eigen 'start-up' in Bangalore, het koninkrijk van de outsourcing, waar de mensen 's nachts werken om in dezelfde tijdzone als hun klanten in de VS te kunnen leven. Vanuit deze comfortabele nachtelijke positie, schrijft hij een reeks brieven aan de Chinese premier, die binnenkort op bezoek komt, met als doel die een achtergrondschets te bieden van het land, maar dan een schets die toont wat er achter de schermen plaatsvindt. Hij vertelt het vanuit zijn eigen perspectief. Hij heeft letterlijk een moord moeten begaan om zijn comfortabele positie te bereiken.
Dan volgt het verhaal zelf, van zijn jeugd als beloftevolle maar koppige leerling op het platteland, zijn werk als chauffeur in de stad, het leven in Delhi, de corruptie, de vernederingen, de prostitutie, de misdaad, de centen, de mensonwaardige levensomstandigheden van de meeste Indiërs. Maar het wordt gelukkig geen tweede Rohinton Mistry, daarvoor is Adiga te fijngevoelig en een te handig verteller. De ik-figuur is immers geen held, maar een verschrikkelijke opportunist, maar dan één die op alle sympathie van de lezer kan rekenen (of toch die van mij), door zijn groot gevoel van medeleven en menselijkheid, en die sympathie blijft zelfs tot en met de moord die hij pleegt. Hij is geen machteloos slachtoffer wiens situatie van kwaad naar erger evolueert, zoals in zovele fatalistische maatschappijkritische boeken.
En dat is het wonderlijke van dit boek : Adiga's toon, zijn humor en relativering, de permanent vriendelijke toon waarmee het hoofdpersonage de ontrollende gebeurtenissen vertelt, geven het boek een zekere lichtheid, maar tegelijk een grotere scherpte dan wanneer het een eindeloos geweeklaag of een direct aanklacht zou zijn geweest. In zijn visie zijn er niet direct goeden en slechten, het is een kluwen van individuen en fracties die er allemaal op uit zijn er alles uit te halen. Hij vergelijkt India met een kippenren. Alle kippen wachten naast elkaar rustig af tot ze één voor één worden geslacht. De wachtenden komen niet in opstand, hoewel ze eigenlijk niets te verliezen hebben.
Dit alles wordt gebracht tegen de achtergrond van de verkiezingen, een niet te begrijpen charade van politieke partijen, van wie de communicatie vaak het tegengestelde is van de realiteit. Een mooie illustratie :
"And below the slogan the policeman wrote
ALL INDIA SOCIAL PROGRESSIVE FRONT
(Leninist Faction)
Which was the name of the landlords' party."
Of nog, in zijn rechstreekse aanspreking van Weng Jibao :
"I gather you yellow-skinned men, despite your triumphs in sewage, drinking water, and Olympic gold medals, don't have democracy. Some politician on the radio was saying that that's why we Indians are going to beat you: we may not have sewage, drinking water and Olympic gold medals, but we do have democracy. If I were making a country, I'd get the sewage pipes first, then the democracy, then I'd go about giving pamphlets and statues of Gandhi to other people, but what do I know? I'm just a murderer".
Hij is een fantastisch verteller. Ik heb de andere kandidaten voor de Man Booker Prize nog niet gelezen, maar deze roman heeft zijn plaats zeker verdiend.
No comments:
Post a Comment